«  Vorige Hoofdstuk   |   Selecteer een hoofdstuk   |   Volgend Hoofdstuk  »

Psalmen 3

1  Een psalm van David, als hij vlood voor het aangezicht van zijn zoon Absalom. (:) O HEERE! hoe zijn mijn tegenpartijders vermenigvuldigd; velen staan tegen mij op.

2  (:) Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela.

3  (:) Doch Gij,HEERE! zijt een Schild voor mij, mijn eer, en Die mijn hoofd opheft.

4  (:) Ik riep met mijn stem tot den HEERE, en Hij verhoorde mij van den berg Zijner heiligheid. Sela.

5  (:) Ik lag neder en sliep; ik ontwaakte, want de HEERE ondersteunde mij.

6  (:) Ik zal niet vrezen voor tienduizenden des volks, die zich rondom tegen mij zetten.

7  (:) Sta op, HEERE, verlos mij, mijn God; want Gij hebt al mijn vijanden op het kinnebakken geslagen; de tanden der goddelozen hebt Gij verbroken.

8  (:) Het heil is des HEEREN; Uw zegen is over Uw volk. Sela.

«  Vorige Hoofdstuk   |   Selecteer een hoofdstuk   |   Volgend Hoofdstuk  »
“De genade van den Heere Jezus Christus zij met u.” — 1 Corinthiërs 16:23