«  Vorige Hoofdstuk   |   Selecteer een hoofdstuk   |   Volgend Hoofdstuk  »

Psalmen 95

1  Komt, laat ons den HEERE vrolijk zingen; laat ons juichen den Rotssteen onzes heils.

2  Laat ons Zijn aangezicht tegemoet gaan met lof; laat ons Hem juichen met psalmen.

3  Want de HEERE is een groot God; ja, een groot Koning boven alle goden;

4  In Wiens hand de diepste plaatsen der aarde zijn, en de hoogten der bergen zijn Zijne;

5  Wiens ook de zee is, want Hij heeft ze gemaakt; en Zijn handen hebben het droge geformeerd.

6  Komt, laat ons aanbidden en nederbukken; laat ons knielen voor den HEERE, Die ons gemaakt heeft.

7  Want Hij is onze God, en wij zijn het volk Zijner weide, en de schapen Zijner hand. Heden, zo gij Zijn stem hoort,

8  Verhardt uw hart niet, gelijk te Meriba, gelijk ten dage van Massa in de woestijn;

9  Waar Mij uw vaders verzochten, Mij beproefden, ook Mijn werk zagen.

10  Veertig jaren heb Ik verdriet gehad aan dit geslacht, en heb gezegd: Zij zijn een volk, dwalende van hart, en zij kennen Mijn wegen niet.

11  Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Zo zij in Mijn rust zullen ingaan!

«  Vorige Hoofdstuk   |   Selecteer een hoofdstuk   |   Volgend Hoofdstuk  »
“De genade van den Heere Jezus Christus zij met u.” — 1 Corinthiërs 16:23