«  Vorige Hoofdstuk   |   Selecteer een hoofdstuk   |   Volgend Hoofdstuk  »

Psalmen 8

1  Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Gitthith. (:) O HEERE, onze Heere! hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde! Gij, die Uw majesteit gesteld hebt boven de hemelen.

2  (:) Uit den mond der kinderkens en der zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest, om Uwer tegenpartijen wil, om den vijand en wraakgierige te doen ophouden.

3  (:) Als ik Uw hemel aanzie, het werk Uwer vingeren, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt;

4  (:) Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt?

5  (:) En hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen, en hebt hem met eer en heerlijkheid gekroond?

6  (:) Gij doet hem heersen over de werken Uwer handen; Gij hebt alles onder zijn voeten gezet;

7  (:) Schapen en ossen, alle die; ook mede de dieren des velds.

8  (:) Het gevogelte des hemels, en de vissen der zee; hetgeen de paden der zeeen doorwandelt.

9  (:) O HEERE, onze Heere! hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde!

«  Vorige Hoofdstuk   |   Selecteer een hoofdstuk   |   Volgend Hoofdstuk  »
“De genade van den Heere Jezus Christus zij met u.” — 1 Corinthiërs 16:23